Hoe ga je om met kinderen die elkaar duwen, schoppen, slaan, knijpen, bijten of uitschelden als ze boos zijn?

Wie herkent het niet: Kinderen die elkaar een duw geven, schoppen, slaan, knijpen, bijten of uitschelden als ze boos zijn? Dit stukje is bedoeld voor iedereen die kinderen wil leren om minder ruzie te maken.

Vooral peuters en kleuters reageren direct vanuit hun eigen gevoel. Ze moeten nog leren om zich in een ander te verplaatsen en om eerst even na te denken voor ze reageren. Dat zijn sociale vaardigheden die wij als opvoeders onze kinderen willen leren, zonder dat dit ten koste gaat van hun kinderlijke enthousiasme en eigenheid. 

Wanneer reageren kinderen zo fysiek op elkaar?

  • Als hun onrecht wordt aangedaan
  • Als iemand hun spel verpest
  • Als iemand hun pijn doet
  • Als ze al een aantal keer de zin van een ander hebben gedaan
  • Als ze worden uitgedaagd, geplaagd, gepest
  • Als ze worden buitengesloten

Waarom reageren kinderen dan zo heftig?

  • Ze worden overstroomd door emoties van boosheid en verdriet, dat moet eruit
  • Ze kunnen zich nog niet goed in een ander verplaatsen
  • Ze overzien niet de hele situatie, kijken vanuit hun eigen beleving naar de situatie
  • Jonge kinderen reageren primair, dat past bij hun ontwikkeling
  • Ze weten (nog) niet hoe het anders kan

Wat moeten ze allemaal leren?

  • Hun emoties herkennen
  • Hun emoties benoemen
  • Hun emoties onder controle houden
  • Zich in een ander leren verplaatsen, emoties van een ander zien en begrijpen
  • Benoemen wat er gebeurt, wie doet wat en wat is het effect daarvan
  • De situatie overzien, snappen waarom iets gebeurt

Hoe kunnen wij hun dat leren?

  • Door hun emotie te zien en voor ze te benoemen: “Ik zie dat je boos bent” Gebruik eventueel pictogrammen van emoties om het te verduidelijken.
  • Voor ze fysiek reageren vragen: “Volgens mij voel jij je nu heel boos, wat wil je doen?” “Volgens mij vind je het niet eerlijk en wil jij dat speeltje terug. Zullen we het eens vertellen dat jij daar zelf nog mee wilt spelen en het terugvragen?”
  • Leren begrijpen van een ander: “Zie je hoe blij ze is?” “Hij vindt het ook leuk om met dat speeltje te spelen, zie je dat?” “Zag je dat hij boos keek toen jij die bal wegschopte?”
  • Benoemen wat er gebeurt en wat het effect is: “Jullie zijn allebei met iets aan het spelen, dan pak jij haar pop, daarom werd zij boos. Zij wilde liever zelf nog met die pop spelen.”
  • De situatie overzien en begrijpen: “Wat zou er gebeuren als je nu die toren omgooit?” “Waarom werd zij zo boos op jou?” “Hoe kan je er voor zorgen dat de ander naar jou luistert?” “Als je gaat schoppen zal die dan naar jou luisteren?”
Het bovenstaande is zelfs voor volwassenen nog moeilijk. Verwacht dus niet dat als je het een keer voordoet, ze het de volgende keer nog weten en kunnen toepassen.
Conclusie: continu herhalen en het goede voorbeeld geven! 
This entry was posted in DAGBOEK, NIEUWS, TIPS and tagged , , , , , , , , , , , , , , , , , . Bookmark the permalink.

Comments are closed.